Waterschapshuis

Sinds 1619 is dit het pand waar het bestuur van het waterschap of zijlvest bijeenkwam. Sindsdien vele malen verbouwd en uitgebreid. Het Waterschap Hunsingo gebruikte dit gebouw tot 1995.

Het waterschap Hunsingo is een voormalig waterschap in de provincie Groningen. Ontstaan als het eerste boezemwaterschap dat door Provinciale Staten werd ingesteld in 1856 en omvatte  het Winsumer en SchaphalsterzijlvestHouwerzijlvestSchouwerzijlvest en Wetsingerzijlvest

Onder de zogenaamde ingelanden (boeren met stemrecht) bestond aanvankelijk veel verzet tegen de totstandkoming; 600 tot 700 landbouwers ondertekenden petities die naar de koning werden verstuurd. De voorstanders betoogden echter dat alleen door samen te werken in een overkoepelend zijlvest een nieuwe sluis bij Zoutkamp gerealiseerd kon worden. Het waterschapshuis stond in Onderdendam tot 1995. Daarna ging waterschap Hunsingo op in het nieuwe waterschap Noorderzijlvest.

Het waterschap Hunsingo bestond uit elf zelfstandige onderdelen (vanaf 1975 veertien, later acht), met elk een eigen bestuur. De voorzitters van ieder onderdeel vormden het hoofdbestuur onder leiding van een door de Kroon benoemde voorzitter. De eerste voorzitter kwam uit Onderdendam; Adriaan Jan van Roijen (1809-1874). Hij was notaris en later Eerste Kamerlid. Het dagelijks bestuur werd het college van gecommitteerden genoemd. Die onderdelen, eigenlijk beheersgebieden betroffen het noordelijk deel van de provincie, van Ulrum tot Roodeschool inclusief het Lauwersmeer en de Lauwersmeerpolder.

Naast het Waterschap Noorderzijlvest werden er in dit gebouw nog andere bestuursactiviteiten ontplooid. Een belangrijke historische stap werd verricht in 1837 n.a.v. oprichting ‘Genootschap ter bevordering van de Nijverheid’. Er kwam een commissie van voorbereiding bestaande uit de heren Mr. H.H. Brongers, G. Reinders, dr. R. Westerhof, mr. C.W.P. van Naerssen, dr. G. Havinga Jansonius, dr. S. Bleekrode, mr. A.J. van Roijen en dr. E. Wichers. Op 1 oktober werd een rekest aan de koning gezonden met verzoek om de vestiging van het Genootschap ter bevordering der Nijverheid te Onderdendam te autoriseren (Vergunning geven, erkennen. Dit was in die tijd nodig voor verenigingen groter dan 20 personen). De minister van binnenlandse zaken had nogal wat bedenkingen, zoals het doel van de maatschappij zou te smal zijn en of het niet mogelijk zou zijn zich aan te sluiten bij de Haarlemse Maatschappij. Ook de vestigingsplaats kwam ter discussie, maar men motiveerde, vanuit Groningen, dat juist Onderdendam vanwege haar ligging was gekozen. Onderdendam lag in het midden van een zeer bebouwd gedeelte van de provincie, tussen Delfzijl en Zoutkamp, waar op alle tijden van het jaar, alle leden gemakkelijk samen konden komen, betoogde men. Nadat de burgemeester en de gouverneur hun steun hadden betuigd, kwam op 31 januari 1837 het koninklijk besluit af waarin de machtiging wordt gegeven voor het vestigingen van het genootschap. Op 8 maart 1837 kwam de commissie van voorbereiding weer bijeen. Men besloot om de 35 personen die ook bij de eerste bijeenkomst aanwezig waren uit te nodigen om op 28 maart 1837 in het Zijlvesterhuis te Onderdendam samen te komen. Op die datum werd het “Genootschap ter bevordering der Nijverheid” in het leven geroepen. Het Zijlvesterhuis kan dan ook aangemerkt worden als het geboortehuis van het genootschap. Men besloot in Onderdendam gevestigd te blijven. De eerste directeuren (bestuursleden) waren mr. H.H. Brongers (kantonrechter te Mensingeweer), W. Dijkhuis (landbouwer te Ulrum), U.G. Schildhuis Jz. (graanhandelaar te Groningen), dr. R. Westerhoff, voorzitter dr. E. Wichers, secretaris mr. A.J. van Royen (notaris te Onderdendam) en penningmeester mr. C.W.P. van Naerssen (burgemeester van Bedum). Volgens een advertentie om leden te werven had men tot doel “de Nijverheid in het algemeen te bevorderen en uit te breiden zich inzonderheid bepalende tot: 1. De landhuishouding in de uitgebreidsten omvang. 2. Koophandel en Zeevaart. 3. Kunsten, Handwerken, Fabrieken en Trafijken.”

Het Waterschapshuis wordt in de negentiende eeuw altijd als het Zijlvestershuis aangeduid. Het is ook de plek waar op 19 December 1833 om exact twaalf uur het bestuur van de Classis Middelstum bijeenkwam om de reactie te horen van dominee Hendrik de Cock te Ulrum op  klachten van een aantal collega dominees. Hij zou kinderen dopen die niet tot zijn gemeente behoorden en had een boekje geschreven dat door zijn collega’s als ‘smadelijk ‘werd beschouwd. De Cock bleef echter bij zijn mening en werd om die reden door dit regionale bestuur van Hervormde ( Staats- ) Kerk geschorst. Zijn salaris werd ingetrokken. Dit vonnis kan beschouwd worden als het startpunt van de religieuze beweging die leidde tot de zogenaamde ‘Afscheiding ‘ van 1834. Een nieuwe kerkgenootschap wordt gesticht, de Gereformeerde Kerk, de zogenaamde kerk ‘van de kleine luyden ‘.

Mr. A.J. Van Roijen

Mr. A.J. Van Roijen is een de weinige Onderdendamsters die landelijke bekendheid geniet. Hij behoorde tot het selecte gezelschap Nederlanders dat als Buitengewoon Lid van de Dubbele Tweede Kamer meeschreef aan onze eerste Grondwet van 1848. Later was hij van 30 oktober 1856 tot 15 september 1862 lid van de Eerste Kamer, 2146 dagen in totaal.